Bruinwieren

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Bruinwieren (phaeophyceae)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Groep van zeewieren, herkenbaar aan bruingroene tot zeer donkerbruine kleur. Zij leven vooral in het getijdengebied vanaf de hoogwaterlijn tot beneden de laagwaterlijn, vastgehecht op vaste substraten. Opvallend is dat de grotere bruinwieren op beschutte plaatsen in duidelijk gemarkeerde gordels voorkomen op de steenglooiingen (zonering). Het bruinwier dat het beste tegen de uitdrogende werking van de atmosfeer bestand is, groeit het hoogst op de glooiing. Daaronder volgen dan de soorten die een hoger vochtgehalte nodig hebben. Het grootste Nederlandse zeewier, het suikerwier (Laminuria saccharina) dat tot 3 m lang kan worden, verdraagt zeer slecht uitdroging en groeit dan ook vrijwel permanent onder water. Het suikerwier komt slechts op enkele plaatsen in de Oosterschelde voor.

Het blaaswier (Fucus vesicolosus) en het knotswier (Ascopkvllum nodosum) groeien massaal tussen de hoogen laagwaterlijn. Ze zijn voorzien van luchtblazen waarmee ze zich zwevend in het water houden. Deze luchtblazen maken een knappend geluid als men er op trapt (klappers). De vele dm lange bruinwieren worden wel gebruikt als verpakkingsmateriaal voor oesters en mossels. In het verleden werden de bruinwieren geoogst voor industriële doeleinden (zie algineten uit zeewier).


AUTEUR

P.H. Nienhuis