Onderwijs (na 2010)

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Onderwijs (na 2010)
Student aan het werk, foto: Jaap Wolterbeek, 2002, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 130181

Algemeen

Leren doe je heel je leven, maar de start is bepalend voor je mogelijkheden tot zelfontplooiing en deelname aan het maatschappelijke leven.[1] In de peuter- en kleuterleeftijd lopen spelen en leren nog door elkaar, maar in de opeenvolgende schoolsoorten wordt leren belangrijker en bepalender voor de beroepsperspectieven. Onderzoek uit 2009 wees uit dat het opleidingsniveau van de Zeeuwse bevolking lager was dan gemiddeld in Nederland. Voorts had Zeeland in datzelfde jaar nog een geboorte- en een vestigingsoverschot. De jaren daarna is dat omgeslagen in een sterfte- en vertrekoverschot. Dit betekent dat de Zeeuwse bevolking is overgegaan van groei naar krimp. Die krimp heeft grote gevolgen voor het onderwijs.

Het Zeeuwse onderwijs staat anno 2013 onder druk vanwege dalende leerlingenaantallen in het basisonderwijs en de verwachte daling van leerlingen en studenten in vervolgopleidingen. Daar komt bij dat jongeren in Nederland (inclusief Zeeland) steeds vaker kiezen voor hogere vormen van onderwijs. Eén van de effecten is dat, vanwege de beperkte mogelijkheden in Zeeland, jongeren steeds vaker de provincie verlaten om elders een masteropleiding te halen. Het aantal universitaire studenten dat in Zeeland woont, is tussen 2009 en 2013 maar liefst met 14% gedaald. Dit lijkt erop te wijzen dat het volgen van universitair onderwijs buiten de provincie vaker daadwerkelijk leidt tot verhuizen. Het is voorts niet mogelijk om in Zeeland alle mogelijke beroepsopleidingen te volgen. Het aandeel hoog opgeleiden in de Zeeuwse beroepsbevolking stabiliseert, terwijl landelijk sprake is van een stijging. Zeeland verliest in toenemende mate haar ‘high potentials’.

Kwaliteit van onderwijs en aansluiting op de arbeidsmarkt hebben daarom speciaal aandacht gekregen door in 2010 een Onderwijs Autoriteit Zeeland (OAZ) aan te stellen. Deze autoriteit streeft naar blijvende aansluiting van het onderwijs in Zeeland op de vraag van de regionale arbeidsmarkt. Tevens tracht de OAZ recht te doen aan variëteit in denominatie, alsmede aan de bereik- en betaalbaarheid van het onderwijs.

Kinderopvang

Kinderen in de formele kinderopvang, stand 2010 en ontwikkeling 2010-2012

Peuterspeelzaal en kinderopvang is een belangrijke voorbereiding op de start in het basisonderwijs. Uit onderzoek in 2013 onder ouders met jonge kinderen blijkt dat tweederde van de Zeeuwse peuters naar de peuterspeelzaal gaat.[2] In 2005 was dit nog 75%. Van de kinderen die niet naar de peuterspeelzaal gaan, geeft een toenemend aantal ouders aan dat dit komt omdat het kind naar een andere vorm van opvang gaat (33% in 2013 tegenover 22% in 2005). Ook geven meer ouders aan dat ze de peuterspeelzaal te duur vinden (11% in 2013 tegenover 8% in 2009) of dat de tijden niet aansluiten bij hun werktijden (7% in 2013 tegenover 5% in 2009). Steeds minder ouders geven als reden dat het beter is dat beide ouders zelf voor hun kinderen zorgen (9% in 2013 tegenover 14% in 2005).

Sinds 1 augustus 2007 zijn basisscholen verplicht om op verzoek van ouders ervoor te zorgen dat de aansluiting met buitenschoolse opvang (BSO) is geregeld. Dit heeft geleid tot een sterke toename in het gebruik van buitenschoolse opvang in Zeeland. De buitenschoolse opvang zorgt voor de opvang van schoolkinderen (4-12 jaar) buiten de schooltijden. Eind 2008 waren er in Nederland 155.000 BSO-plaatsen beschikbaar.

Tussen 2006 en 2008 is de hoeveelheid BSO-plaatsen in Nederland met 68% toegenomen.[3] Ook in Zeeland is het aantal BSO-plaatsen toen flink gegroeid. Hierover ontbreken exacte cijfers. Het totaal aantal kinderen dat in Zeeland gebruik maakte van dagopvang in een kindcentrum en van BSO nam tussen 2010 en 2012 licht toe. In de dagopvang in een kindcentrum was de groei 6%, in de BSO in een kindcentrum 3%, bij een gastouder eveneens 3%. Tegelijkertijd daalde het aantal Zeeuwse kinderen dat in dagopvang bij een gastouder werd ondergebracht sterk, namelijk met 22%.

In vergelijking met Nederland is het opvallend dat er in Zeeland in de dagopvang in een kindcentrum (nog) wel sprake was van groei, terwijl er landelijk sprake was van een lichte daling (1% afname).[4] De procentuele daling van het aantal kinderen dat in Zeeland gebruik maakte van dagopvang bij een gastouder (22% afname) was daarentegen groter dan landelijk (17% afname); de toename van de buitenschoolse opvang in een kindcentrum lag in Zeeland (3%) echter lager dan gemiddeld in Nederland (11%).

Basisonderwijs

Vanaf omstreeks het begin van deze eeuw is het aantal basisschoolleerlingen (vooral in plattelandsgebieden) drastisch afgenomen en daarmee het draagvlak voor deze basisvoorziening. Op 1 oktober 2012 bezochten 32.420 kinderen een basisschool in Zeeland. Dit aantal ligt bijna 5% lager dan twee jaar daarvoor, toen 33.971 kinderen naar Zeeuwse basisscholen gingen. Het dalend aantal basisschoolleerlingen is een direct gevolg van een afname van het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd. Tot 2022 zal deze daling sowieso verder doorzetten. De leerlingen-prognoses voor Zeeland zijn recentelijk nog weer negatief bijgesteld.[5]

Door de leerlingendaling is het basisonderwijs sterk in beweging gekomen. Kleine scholen worden opgeheven, bestuurlijke samenwerkingen en fusies worden voorbereid of zijn al realiteit in krimpgebieden. Er wordt daarbij gestreefd om zoveel mogelijk de kwaliteit, bereikbaarheid en denominatieve diversiteit van het onderwijs op het platteland te behouden.

Het landschap van scholen verdeeld over dorpen en wijken zal hoe dan ook drastisch veranderen. De daling van het aantal leerlingen is zo fors dat een goed doordachte schaalsprong nodig is die kwaliteit en bereikbaarheid optimaliseert. De opgave is hoe het basisonderwijs op het platteland opnieuw in te richten, zodat vanuit alle dorpen goed basisonderwijs bereikbaar blijft. Dat biedt het meest perspectief ook voor de leefbaarheid van het platteland. Er zullen dus meer kernen komen zonder basisschool.

Het dreigende verdwijnen van dorpsscholen veroorzaakt veel onrust in dorpen. De leefbaarheid staat op het spel volgens velen. Bij de aanname dat de basisschool een onmisbare basisvoorziening is voor de vitaliteit van een dorp kunnen vraagtekens worden geplaatst. Er is namelijk onderzoek dat uitwijst dat de leefbaarheid helemaal niet zo sterk afhankelijk is van een basisschool. Kernen zonder basisscholen vergrijzen niet sterker dan andere kernen en de ervaren leefbaarheid is er hoog.[6] Ook kan geen relatie tussen aanwezigheid van een basisschool in een dorp en de leefbaarheid en economische vitaliteit worden aangetoond.[7]

De betaalbaarheid van de onderwijsstructuur op het platteland staat door de sterke daling van leerlingen onder toenemende druk. Er worden wel wettelijke mogelijkheden gecreëerd om samenwerking en fusies te bevorderen. De dominante roep vanuit de lokale gemeenschappen blijft echter vooral gericht op het behoud van de eigen kleine dorpsschool.

Denominatie

Vrijheid van onderwijs is in Nederland een groot goed. Het bijzonder onderwijs wordt dan ook de wettelijke mogelijkheid gegeven het onderwijs op eigen wijze in te richten wat haar levensbeschouwelijke en pedagogische visie betreft. Tegelijkertijd wordt ze naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs bekostigd.

Bijna eenderde van de basisschoolleerlingen in Zeeland bezoekt anno 2012 een openbare school. Bijna een kwart van de leerlingen gaat naar een protestants-christelijke school, 17% staat ingeschreven bij een rooms-katholieke school. 18% van de leerlingen bezoekt een reformatorische school. Iets minder dan één op de tien basisschoolleerlingen gaat naar het overig bijzonder onderwijs.

Het aantal kinderen dat openbaar basisonderwijs volgt, is relatief oververtegenwoordigd in de gemeenten Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland en Sluis. Voor het bezoek aan protestants-christelijke basisscholen geldt dat vooral voor de gemeenten Kapelle en Veere; voor bezoek aan rooms-katholieke scholen voor de gemeente Hulst. Kinderen uit Reimerswaal en Tholen volgen relatief vaak onderwijs aan een reformatorische basisschool. Het overig bijzonder basisonderwijs wordt vooral door kinderen uit Vlissingen bezocht.

Voor wat betreft het voortgezet onderwijs bestaat in elke Zeeuwse regio openbaar en protestants-christelijk onderwijs. Reformatorisch onderwijs is niet in Zeeuws-Vlaanderen aanwezig en rooms-katholiek onderwijs niet op Walcheren. In vier gemeenten zijn tenminste twee verschillende denominaties aanwezig. Het Calvijn College is de reformatorische school voor voortgezet onderwijs in Zeeland. De school heeft als enige VO-school in meerdere regio’s een vestiging. De hoofdvestiging is in Goes, waar de meeste leerlingen hun opleiding volgen. Reformatorische huishoudens zijn kinderrijker en hebben daardoor te maken met een enigszins afwijkend demografisch toekomstbeeld.

Het primaire onderwijs in Zeeland heeft zich in de kleine kernen decennialang gevormd vanuit het idee dat het beter is om een enkele school in het dorp te behouden dan om een denominatieve strijd met elkaar aan te gaan. Vooral daardoor zijn in de periode 1995-2010 in Zeeland slechts twee kleine kernen waar de basisschool moest sluiten. In 2010 waren er in totaal acht kernen zonder basisschool. In de periode 2010-2013 zijn er negen kernen bijgekomen die hun school verloren. Verwacht wordt dat de leerlingendaling zich versneld zal doorzetten. Daardoor zal de vraag naar samenwerking tussen de diverse denominaties zich vermoedelijk steeds sterker gaan aandienen.

Schoolkeuzemotieven

Vierjaarlijks onderzoek in de periode 2001-2013 naar de schoolkeuzemotieven van ouders levert het volgende beeld op. In kernen met een basisschool is de nabijheid van die school het dominante motief om voor deze school te kiezen. In kernen zonder basisschool is die dominantie verdwenen. De kwaliteit van de school en de aansluiting bij de eigen opvoeding worden dan minstens zo belangrijk gevonden. Het keuzepatroon bij de kernen die recentelijk hun school zijn kwijtgeraakt, blijkt daar tussen in te zitten.

Op het platteland is nabijheid vooral belangrijk als er een school in het eigen dorp is. Het is gemakkelijk als men een kind zonder veel zorgen vanuit huis te voet of op de fiets naar de school kan laten gaan. De schoolkeuzemotieven van ouders met jonge kinderen veranderen als de school uit het dorp verdwijnt. Men kiest dan eerder voor de beste school in de omgeving, of de school met dezelfde opvatting over opvoeding. Kwaliteit en pedagogisch klimaat worden duidelijk belangrijkere keuzemotieven.

Voortgezet onderwijs

Na het basisonderwijs stroomt het overgrote deel van de leerlingen door naar de brugklas van het voortgezet onderwijs, onderverdeeld in praktijkonderwijs,[8] vmbo (inclusief lwoo), havo en vwo. Per 1 oktober 2012 telde Zeeland 20.372 leerlingen in het voortgezet onderwijs.[9] Dit is een fractie meer dan in 2010, toen 20.284 leerlingen werden geteld. Het aantal scholen voor voortgezet onderwijs is dertien. Zeeland heeft achttien locaties voor voortgezet onderwijs.

De geografische schaal waarop onderwijs wordt georganiseerd heeft te maken met het kunnen organiseren van goed en goed bereikbaar onderwijs. Voor het basisonderwijs is primair de woonplaats de basis waarop schoollocaties worden georganiseerd. In het voortgezet onderwijs is de schaal meer gemeentelijk/regionaal. De scholen voor voortgezet onderwijs in Zeeland zijn omstreeks 2012 verspreid over tien gemeenten. In de gemeenten Veere, Noord-Beveland en Borsele bevinden zich geen schoollocaties voor het voortgezet onderwijs. In 2011 zijn er 17 instellingen voor voortgezet onderwijs in Zeeland met in totaal 29 schoollocaties. Dit betekent gemiddeld 723 leerlingen per vestiging. Dat ligt boven het landelijk gemiddelde van 712 leerlingen per vestiging.[10]

Rond 2012 zijn Goes en Middelburg met afstand de gemeenten waar de meeste leerlingen van het voortgezet onderwijs naar school gaan. In Zeeuws-Vlaanderen is dat de gemeente Terneuzen. Over het algemeen zijn de leerlingenaantallen per gemeente stabiel of licht stijgend geweest na 2004. Alleen in de gemeente Sluis is een daling van het aantal leerlingen te zien geweest. Na de komst van de Isaac Beeckman Academie in 2010 in Kapelle is het aantal leerlingen in deze gemeente in 2011 gestegen naar 160.

Voor wat betreft Zeeuwse leerlingenaantallen per schoolsoort valt op, in vergelijking met landelijke cijfers uit 2011, dat Zeeland naar verhouding minder vwo-leerlingen heeft en juist meer vmbo-leerlingen. In 2011 volgde 41 procent van de derdeklassers van het voortgezet onderwijs in Zeeland havo of vwo. Landelijk is dat in (in 2010) 47 procent.

pro=praktijkonderwijs bl=basisberoepsgerichte leerweg kl=kaderberoepsgerichte leerweg gl=gemengde leerweg tl=theoretische leerweg

Omstreeks 2013 volgens zes van de tien leerlingen een vmbo-opleiding. Ongeveer een kwart van de Zeeuwse leerlingen bezoekt de havo, 17% het vwo. In vergelijking met de cijfers uit 2010 nam het ‘marktaandeel’ van de havo iets toe (van 21% naar 24%) ten koste van dat van het vmbo en/of vwo. Verder was sprake van lichte afname van het aandeel leerlingen dat praktijkonderwijs volgt (van 3% naar 2%), vmbo-bl (van 14% naar 12%) en vmbo-kl (van 17% naar 16%). Tegelijkertijd steeg het percentage leerlingen dat de vmbo-gl bezocht (van 11% naar 13%) en bleef het aandeel vmbo-tl gelijk (15%). Het aandeel leerlingen op het vwo nam af van 20% naar 17%.

Als we de gegevens analyseren per onderwijssoort en gemeente valt op dat het praktijkonderwijs relatief vaak wordt bezocht door leerlingen uit Goes, Hulst, Kapelle en Vlissingen. De basisberoepsgerichte leerweg vmbo wordt verhoudingsgewijs vaak bezocht door scholieren uit Noord-Beveland en Vlissingen. De kaderberoepsgerichte leerweg vmbo is relatief populair in Terneuzen, de gemengde leerweg vmbo in Veere. Leerlingen uit Hulst en Schouwen-Duiveland bezoeken relatief vaak de theoretische leerweg vmbo; de havo is relatief populair in Goes en Noord-Beveland. Het vwo is relatief populair bij leerlingen die in Kapelle wonen.

Als per regio gekeken wordt naar de aantallen leerlingen per afdeling/programma in 2011, dan valt te constateren dat een voortgezet onderwijs-school nooit een compleet palet aanbiedt. Soms heeft zo’n school slechts één of enkele leerlingen in een afdeling of programma. In de Oosterschelderegio bieden het Calvijn College en de Pontes Scholengroep het breedste onderwijspalet aan, in Walcheren is dat Nehalennia en in Zeeuws-Vlaanderen is dat het Reynaert College.

Middelbaar beroepsonderwijs

Verdeling van mbo-deelnemers over opleidingsrichtingen in Nederland 2010-2011, bron: SCOOP

mbo-opleidingen in Nederland worden meestal gegeven op regionale opleidingencentra (ROC’s). Daarnaast zijn er ‘groene’ opleidingen die gegeven worden op Agrarische Opleidingscentra (AOC’s). Ook zijn er zogenaamde vakscholen (officiële term: vakinstellingen) die mbo-opleidingen verzorgen voor een enkele branche. In Zeeland is daarnaast ook een locatie van het reformatorische Hoornbeeck College (Goes), een op landelijk niveau georganiseerde mbo-instelling.

De schaal waarop het mbo in Zeeland wordt georganiseerd is bovenregionaal/provinciaal. In Zeeland zijn in 2012 vier aanbieders van mbo-opleidingen die in vier Zeeuwse gemeenten vestigingen hebben. Scalda, ontstaan door een fusie van ROC Westerschelde en ROC Zeeland, heeft vestigingen in Goes, Middelburg, Terneuzen en Vlissingen. In Goes zijn verder drie mbo-instellingen gevestigd die ook locaties buiten Zeeland hebben. Dit zijn Edudelta Onderwijsgroep (dit is een AOC), SVO Opleidingen (dit is een vakinstelling die opleidingen verzorgt voor de verse voedingssector) en het Reformatorische Hoornbeeck College.

Volgens het CBS volgen Zeeuwse deelnemers in 2010/11 vooral een opleiding in de sector Techniek, Industrie en Bouw.[11] Daarentegen hadden ze minder belangstelling voor Handel, Administratie en Juridische ondersteuning. Behalve sectoren onderscheidt het CBS in het mbo vier niveaus:

  • Niveau 1: assistentopleiding met een duur van een half tot één jaar;
  • Niveau 2: basisberoepsopleiding met een duur van twee tot drie jaar;
  • Niveau 3: vakopleiding met een duur van twee tot vier jaar;
  • Niveau 4: middenkaderopleiding met een duur van drie tot vier jaar en specialistenopleiding met een duur van één tot twee jaar (na met goed gevolg een vakopleiding te hebben gevolgd).[12]

Ruim tweevijfde van de mbo-deelnemers in Nederland volgt in 2011 onderwijs op het hoogste niveau.[13] In Zeeland is dat bijna de helft. Ook heeft Zeeland relatief meer mbo-deelnemers in niveau 3.

Bron: SCOOP

Naast sectoren en niveaus worden in het mbo twee leerwegen onderscheiden: de beroepsopleidende leerweg (BOL), dit is een dagopleiding met stage, en de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), dit is een combinatie van werken en leren (de deelnemer heeft een dienstverband van minimaal 24 uur per week bij een bedrijf). In Nederland volgt in 2011 een derde deel van de deelnemers de beroepsbegeleidende leerweg. Zeeland wijkt daarin niet af van Nederland.

Naast de bij het Ministerie van OCW geregistreerde mbo-instellingen zijn in Zeeland ook enkele instellingen die (delen van) mbo-onderwijs verzorgen. Het zijn instellingen die niet als vakschool bij het Ministerie van OCW zijn geregistreerd, maar veelal in samenwerking met een ROC voor een specifiek vak onderwijs verzorgen.

Voortijdige schoolverlaters

In het schooljaar 2011/2012 waren er 908 nieuwe voortijdige schoolverlaters in het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs in Zeeland. Dit is 2,9% van het totaal aantal leerlingen. In het schooljaar 2009/2010 was dit nog 3,3%. En in het schooljaar 2007/2008 zijn in Zeeland 1.077 jongeren geregistreerd als nieuwe voortijdig schoolverlater vanuit het voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs. Dit was op een totaal aantal leerlingen/deelnemers van 30.884 een percentage van 3,4% en lag daarmee reeds iets lager dan landelijk (3,9%). Kortom: de tendens in Zeeland oogt op dit punt zonder meer gunstig.

Per gemeente blijkt het percentage voortijdige schoolverlaters in 2011/2012 te variëren van 1,9% (Veere) tot 4,1% (Terneuzen). Als we de cijfers uit 2011/2012 verder vergelijken met die van 2009/2010 valt op dat de grootste afname van het aandeel voortijdig schoolverlaters plaats vond in Noord-Beveland. Alleen in de gemeente Sluis was sprake van een toename van het percentage voortijdig schoolverlaters.

Hoger en wetenschappelijk onderwijs

Hogeschool Zeeland, foto: Jaap Wolterbeek, 1990, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 132830

De Hogeschool Zeeland (HZ) in Vlissingen en het University College Roosevelt (UCR, voorheen Roosevelt Academy) in Middelburg zijn de voorzieningen voor hoger onderwijs in Zeeland. De HZ biedt voor een aantal opleidingen ook onderwijs aan in Terneuzen. De HZ heeft anno 2014 ruim 4.800 studenten, waarvan de meesten een havo- of mbo-opleiding hebben. Het UCR telt per 1 oktober 2009 in totaal 535 studenten. Het aantal aanmeldingen aan het UCR stijgt jaarlijks, van 165 bij de start in 2004 naar 358 in 2009. In een nieuwsbrief van de Friends of UCR staat: “UCR is het nieuwe academisch jaar goed begonnen. We hebben meer studenten dan ooit mogen verwelkomen in januari 2014.

10 years UCR: University College Roosevelt opent de deuren! 18 augustus 2014, affiche, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 027158

Ook voor het cohort dat in september gaat beginnen, zijn de cijfers veelbelovend: er zijn meer aanmeldingen dan ooit en er is een duidelijke groei in het aantal niet-Europese aanmeldingen”.[14] De HZ heeft voor een groot deel Zeeuwse studenten (ca. 50% van de eerstejaarsstudenten is Zeeuws), maar trekt – net als UCR – ook jongeren van buiten Zeeland.

Veel jongeren die in Zeeland zijn opgegroeid, neigen er doorgaans naar om een opleiding buiten Zeeland te kiezen. Dit is onder andere te zien in de vertrekoverschotten onder hen, met name in de leeftijd van 15-25 jaar. Het UCR en de HZ bieden thans enig tegenwicht, doordat ze studenten van buiten Zeeland weten te trekken. Het feit dat veel jongeren in verband met studie Zeeland verlaten, is een extra stimulans om na te denken over de verhouding tussen enerzijds de Zeeuwse onderwijs- en opleidingsinfrastructuur en anderzijds de ontwikkeling van de Zeeuwse economie en arbeidsmarkt. Analoog aan het succes van het UCR zou het de moeite waard zijn om te onderzoeken of inzet op andere, kwalitatief onderscheidende en relatief kleinschalige vormen van hoger onderwijs haalbaar is. Voorts bepleit de jongerendenktank Zeeland om als provincie contact te houden met jongeren die buiten Zeeland studeren teneinde te bevorderen dat zij na hun studie weer terugkeren.[15]

De ontwikkeling van het aantal in Zeeland woonachtige studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo) is tussen 2009/10 en 2012/13 per saldo met een zeer gering aantal gestegen. Per jaar waren er voor geheel Zeeland slechts kleine verschuivingen. Als we kijken naar de woongemeente van de studenten blijkt dat per saldo in Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Tholen en (met name) Vlissingen sprake was van (soms enige) groei. Het aantal hbo-studenten uit de 6 andere Zeeuwse gemeenten (Borsele, Goes, Hulst, Middelburg, Terneuzen en Veere) nam per saldo iets af. De afname was relatief het grootst onder studenten afkomstig uit Middelburg (-15%).

Voor wat betreft de ontwikkeling van het aantal in Zeeland woonachtige studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo) blijkt dat het aantal tussen 2009/10 en 2012/13 per saldo met ongeveer 14% afnam. Sinds 2009/10 is sprake van een continue daling. Deze daling zegt overigens niets over het absolute aantal uit Zeeland afkomstige studenten. Het kan bijvoorbeeld zijn dat hun woongedrag is veranderd en ze er steeds meer voor kiezen – om welke reden dan ook – om op kamers te gaan wonen. Het kan ook zijn dat de algehele demografische krimp (ontgroening), financiële of andere oorzaken hier een rol spelen. De precieze oorzaak van de genoemde daling zou nader (kwalitatief) onderzoek verdienen. Vooralsnog valt slechts te constateren dat er, ondanks het succes van het UCR, steeds minder universitaire studenten Zeeland zijn gaan bevolken, zelfs in Middelburg.

Als we de gegevens bekijken per woongemeente blijkt dat per saldo in vrijwel alle gemeenten sprake was van een (soms grote) daling van het aantal universitaire studenten. Alleen het aantal studenten woonachtig in Hulst (44% toename) en Noord-Beveland (0%) was in 2012/13 niet lager dan in 2009/10. Opgemerkt dient te worden dat het in deze gemeenten om kleine aantallen gaat.

Als we nog even inzoomen op de overige gemeenten dan blijkt dat de daling van het aantal universitaire studenten relatief het sterkst was onder studenten woonachtig in Reimerswaal (55% afname), gevolgd door Vlissingen (51% afname) en Terneuzen (48% afname). Middelburg telt relatief veruit de meeste universitaire studenten. Deze gemeente vertoont, ondanks een lichte daling, een opvallende continuïteit van het grote aantal universitaire studenten. Dit hangt ongetwijfeld samen met de komst van het University College Roosevelt (UCR) in de Zeeuwse hoofdstad.

Afstuderen op het University College Roosevelt, abdijplein Middelburg 2015, foto: Nous Davidse

Auteur

Hans Clement (2015)

Literatuur

-Adel, M. den & Wouw, B.A.J. van der, Sociale structuurschets Schouwen-Duiveland (Middelburg, 2002).

-BOD groep, Blijf je of ga je weg (Dordrecht, 2009).

-Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarboek onderwijs in cijfers 2012 (Den Haag/Heelen, 2012).

-Friends of UCR, Nieuwsbrief #2 (Middelburg, 2014).

-Gorsel, W. van, Sociale atlas Zeeland 2013 (Middelburg, 2013).

-Ministerie Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, Kerncijfers 2006-2010 (Den Haag, 2011).

-Regioplan, Monitor capaciteit kinderopvang 2008-2011. Capaciteitsgegegevens in het jaar 2008 (Amsterdam, 2009).

-Ruijven, E.C.M. van, red., Leefbare dorpen zonder basisschool. Een analyse van verschillen tussen dorpen met een basisschool, dorpen zonder een basischool en dorpen met een recent gesloten basisschool, onderzoekers: M. Jokhan & L. Crommentuijn (Leeuwarden, 2012).

-Smit, A., Sociale Staat van Zeeland. Provinciaal rapport 2009 (Middelburg, 2009).

-Westerhout, H., Gorsel, W. van & Sprundel, E. van, Trends op hoofdlijnen: themarapport ouders jonge kinderen, nr. 0, Jeugdmonitor Zeeland (Middelburg, 2013).

-Wouw, D. van der et al., Leefbaarheidonderzoek Sluis. Een onderzoek naar de veronderstelde en ervaren leefbaarheid, met de nadruk op de tien kleine kernen van de gemeente Sluis (Middelburg, 2009).

-Wouw, D. van der, et al., Onderwijs ons goed. Afnemende leerlingenaantallen in Zeeland, 2e herz. dr. (Middelburg/Vlissingen, 2010).

-Wouw, D. van der, Leefbaarheid. Themarapport Sociale Staat van Zeeland (Middelburg, 2011).

-Wouw, D. van der, Schellekens, H., Sprundel, E. van, Goed voortgezet. Veranderende stromen in voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs in Zeeland (Middelburg, 2012).

-Wouw, D. van der, Kraker, P. de & Schellekens, H., Sluit de basisschool: sluit het dorp? De basisschool als hart van leefbaarheid (Middelburg, 2012).

-Wouw, D. van der, et al., Staat van Zeeland. Zeeland in tijden van crisis (Middelburg, 2014).

-________________ , Leerlingendaling, schoolkeuze en leefbaarheid in krimpgebieden, paper voor het symposium ‘Krimp en kleine scholen’ tijdens de Onderwijs Research Dagen 2014: Deelname en Distantie.

Noten

  1. Het huidige lemma bevat enkele hoofdpunten uit de volgende vier door SCOOP gepubliceerde en digitaal te raadplegen bronnen: 1) Smit, Sociale Staat van Zeeland. Provinciaal rapport 2009, 2) Van Gorsel, Sociale atlas Zeeland 2013, 3) Van der Wouw et al., Staat van Zeeland 2013. Zeeland in tijden van crisis en 4) Van der Wouw et al., Goed voortgezet. Veranderende stromen in voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in Zeeland. Feitelijk zijn in het lemma teksten van deze bronnen opgenomen, zowel in geciteerde als in bewerkte vorm.
  2. Westerhout et al., Trends op hoofdlijnen: themarapport ouders jonge kinderen, p. [3.
  3. Regioplan, Monitor capaciteit kinderopvang 2008-2011, p. [7, 13].
  4. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat een daling van het gebruik van de dagopvang zich in Zeeland (nog) niet manifesteert in een vermindering van het aantal kinderen, wel in het aantal dagdelen. Daarover ontbreken gegevens.
  5. Vgl. Van der Wouw, Leerlingendaling, schoolkeuze en leefbaarheid in krimpgebieden.
  6. Zie Den Adel & Van der Wouw, Sociale structuurschets Schouwen-Duiveland; Van der Wouw et al., Leefbaarheidonderzoek Sluis; Van der Wouw et al, Onderwijs ons goed, Van der Wouw, Leefbaarheid, Van der Wouw, De Kraker & Schellekens, Sluit de basisschool: sluit het dorp?.
  7. Zie Van der Wouw, De Kraker & Schellekens, Sluit de basisschool: sluit het dorp?. Dit resultaat is nog eens bevestigd door vergelijkbaar onderzoek in Friesland (zie Van Ruijven, Leefbare dorpen zonder basisschool).
  8. Vgl. Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarboek onderwijs in cijfers 2012, p. 206: “Praktijkonderwijs biedt praktisch onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, aan leerlingen die niet in staat zijn om een vmbo-diploma te behalen. Het beoogt leerlingen op te leiden voor zeer eenvoudig werk. Stages zijn een essentieel onderdeel van het onderwijsprogramma. Leerlingen die het praktijkonderwijs verlaten, krijgen een getuigschrift. Ze kunnen daarmee doorstromen naar niveau 1 of 2 in het mbo”.
  9. Exclusief leerlingen die praktijkonderwijs volgen en exclusief leerlingen van het Luzac-college en het Luzac-lyceum in Goes.
  10. Ministerie Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, Kerncijfers 2006-2010, p. 29.
  11. Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarboek onderwijs in cijfers 2011, p. 89.
  12. Ibidem, p. 227.
  13. Ibidem, p. 67.
  14. Friends of UCR,Nieuwsbrief #2, zie onder punt 3.
  15. Vgl. BOD groep, Blijf je of ga je weg.