Eb En Vloed: verschil tussen versies

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Wim van Gorsel (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Wim van Gorsel (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Eb en vloed1.jpg|thumb|right|300px| Strandexploitant Geert Janse met strandhokjes die door hoogwater en sterke wind op het strand van Zoutelande zijn beschadigd. Foto: E.H. Hardon, 29-7-1965. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 170644]]
[[Bestand:Eb en vloed1.jpg|thumb|right|300px| Strandexploitant Geert Janse met strandhokjes die door hoogwater en sterke wind op het strand van Zoutelande zijn beschadigd. Foto: E.H. Hardon, 29-7-1965. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 170644]]


De beweging van het zeewater, dat in een etmaal (in feite in 24 uur en 50 minuten) tweemaal daalt en stijgt. Bij daling spreekt men van eb, bij stijging van vloed met als laagste en hoogste stand resp. het laag water (L.W.) en het hoog water (H.W.). De L.W. en H.W.-standen zijn voor elke plaats verschillend, afhankelijk van de vorm van de kust of van de zeearm en van de waterdiepte. Het verschil tussen L.W. en H.W. noemt men het tijverschil, het verval of de amplitude. In Zeeland kent men tamelijk grote tijverschillen; ze zijn af te lezen in de hierbij gevoegde tabellen met getijgegevens zowel voor een aantal waarnemingsstations in het Westerschelde- als in het Oosterscheldebekken. Tevens vindt men daarin de tijdsverschillen met het hoofdwaarnemingsstation te Vlissingen. De gemiddelde amplitude varieert van 2,34 m voor doodtij bij Burghsluis aan de mond van de Oosterschelde tot 5,17 m voor springtij bij Bath achter in de Westerschelde (bij Antwerpen 5,44 m). Het zal duidelijk zijn dat na realisering van de stormvloedkering in de Oosterscheldemond voor het Oosterscheldebekken andere getallen gehanteerd moeten worden, die in ieder geval een gereduceerd tijverschil zullen aangeven, [[getijbeweging]]).
De beweging van het zeewater, dat in een etmaal (in feite in 24 uur en 50 minuten) tweemaal daalt en stijgt. Bij daling spreekt men van eb, bij stijging van vloed met als laagste en hoogste stand resp. het laag water (L.W.) en het hoog water (H.W.). De L.W. en H.W.-standen zijn voor elke plaats verschillend, afhankelijk van de vorm van de kust of van de zeearm en van de waterdiepte. Het verschil tussen L.W. en H.W. noemt men het tijverschil, het verval of de amplitude. In Zeeland kent men tamelijk grote tijverschillen; ze zijn af te lezen in de hierbij gevoegde tabellen met getijgegevens zowel voor een aantal waarnemingsstations in het Westerschelde- als in het Oosterscheldebekken. Tevens vindt men daarin de tijdsverschillen met het hoofdwaarnemingsstation te Vlissingen. De gemiddelde amplitude varieert van 2,34 m voor doodtij bij Burghsluis aan de mond van de Oosterschelde tot 5,17 m voor springtij bij Bath achter in de Westerschelde (bij Antwerpen 5,44 m). Het zal duidelijk zijn dat na realisering van de stormvloedkering in de Oosterscheldemond voor het Oosterscheldebekken andere getallen gehanteerd moeten worden, die in ieder geval een gereduceerd tijverschil zullen aangeven.


==Auteur==
==Auteur==

Huidige versie van 9 jan 2025 08:09

Strandexploitant Geert Janse met strandhokjes die door hoogwater en sterke wind op het strand van Zoutelande zijn beschadigd. Foto: E.H. Hardon, 29-7-1965. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 170644

De beweging van het zeewater, dat in een etmaal (in feite in 24 uur en 50 minuten) tweemaal daalt en stijgt. Bij daling spreekt men van eb, bij stijging van vloed met als laagste en hoogste stand resp. het laag water (L.W.) en het hoog water (H.W.). De L.W. en H.W.-standen zijn voor elke plaats verschillend, afhankelijk van de vorm van de kust of van de zeearm en van de waterdiepte. Het verschil tussen L.W. en H.W. noemt men het tijverschil, het verval of de amplitude. In Zeeland kent men tamelijk grote tijverschillen; ze zijn af te lezen in de hierbij gevoegde tabellen met getijgegevens zowel voor een aantal waarnemingsstations in het Westerschelde- als in het Oosterscheldebekken. Tevens vindt men daarin de tijdsverschillen met het hoofdwaarnemingsstation te Vlissingen. De gemiddelde amplitude varieert van 2,34 m voor doodtij bij Burghsluis aan de mond van de Oosterschelde tot 5,17 m voor springtij bij Bath achter in de Westerschelde (bij Antwerpen 5,44 m). Het zal duidelijk zijn dat na realisering van de stormvloedkering in de Oosterscheldemond voor het Oosterscheldebekken andere getallen gehanteerd moeten worden, die in ieder geval een gereduceerd tijverschil zullen aangeven.

Auteur

M.H. Wilderom